Vliegtuigjes verkennen

Pagina top navigatie elementen

Vliegtuigjes

Verkennen

Transcript

LEERKRACHT: Hé, maar welke dingen kunnen er wel gewoon, eh, eh eh, van zichzelf vliegen?
LEERLING: Een parkiet.
LEERKRACHT: Een parkiet, oké. Mees?
LEERLING: Papegaai.
LEERKRACHT: Papegaai.
LEERLING: Duif.
LEERKRACHT: Een duif. Waarom kunnen die dingen wel vliegen, die jullie allemaal hebben opgenoemd?
LEERLING: Ze hebben iets in hun vleugels doordat ze blijven kunnen bewegen en dat ze gaan vliegen of zoiets.
LEERLING: Die kunnen ze ook sneller bewegen dan wij want wij hebben veel langere armen.
LEERKRACHT: Oké…..
LEERLINGEN: (wapperen met hun armen)
LEERKRACHT: Willen jullie even wapperen? Wapper maar eventjes. Probeer het maar eventjes.
LEERLINGEN: (wapperen met hun armen)
LEERKRACHT: Goed, dat hadden jullie ook even nodig, dat snap ik! Maar nu eventjes, eh, waarom die dieren dan, die vleugels, jullie zeggen door het wapperen, waarom kunnen die wel gewoon vliegen? Door de vleugels, eh, klapperen.
LEERLING: Ik denk dat het ook komt doordat ze veel kleiner zijn.
LEERKRACHT: Ja, kleiner, ik denk dat je misschien wil zeggen lichter?
LEERLING: Ja.

LEERKRACHT: Je kunt zelf ervaren, kijk, ik ga het even voordoen, Sem en Bas, kijk, pak het roze blaadje en maak er even een prul van. Let op! (laat prop vallen)
LEERLINGEN: (laten prop vallen)
LEERKRACHT: Wat gebeurt er? Dirkje?
LEERLING: Hij valt naar beneden.
LEERKRACHT: Hij valt naar beneden, gewoon ja, vliegt het?
LEERLINGEN: Nee.
LEERKRACHT: Nee, dat gaat naar beneden. Nou moet je even het gele blaadje pakken. En die laat je ook vallen.
LEERLINGEN: (laten het gele blaadje vallen)
LEERKRACHT: Hoe zou dat nu komen, dat ie, even zweeft of blijft hangen, zoals werd gezegd.
LEERLING: Bij daar (wijst naar prop) kan, kan, kan het lucht zeg maar er helemaal omheen. En bij deze wacht het even want het komt er helemaal tegenop. Dan kan het heel even blijven zweven.
LEERKRACHT: Oké, omdat de lucht er tegenaan komt zeg jij.

LEERKRACHT: Ze komen met alles ook wat hun gevoel is of wat ze vinden kunnen ze ook gewoon bij je terecht. Ja, ook over dit onderwerp. Dus ja, vind ik wel leuk, dat ze hier vrijuit kunnen spreken en hun ideeën kunnen lanceren. En zo zie je dat er daardoor dus ook veel uitkomt.

LEERLING: Als het papiertje plat is op de lucht, dan komt de lucht naar boven en dan gaat het papiertje net als een parachute, eh, omhoog blijven.
LEERKRACHT: Oké! Geweldig! Dus als het ware draagt de lucht, eh, eh, de lucht kan het vlakje gewoon beter dragen. Dat hebben jullie heel mooi gezegd!

LEERKRACHT: Eh, maar een vliegtuig, eh, hoe zou die dat dan doen? Waarom zou een vliegtuig dan, eh, eh, kunnen, eh, vliegen? Als je gewoon, het vergelijkt met dit? (wijst naar papiertjes)
LEERLING: Het vliegtuig is veel zwaarder dan, eh, dan het blaadje.
LEERKRACHT: Heel goed!
LEERLING: Maar, ehm, hij gaat ook sneller.
LEERKRACHT: Ook sneller…
LEERLING: En hij heeft een motor en daar kan ie dus veel sneller mee. En tijdens dat die vleugels de lucht onder zich houden, dan kan ie heel snel.
LEERKRACHT: Ryan zegt dat door de snelheid en door de vleugels, ja, wordt ie, het vliegtuig ook gedragen. Misschien kunnen we dat zelf even uitproberen. Kijk, let goed op want dit is een wat moeilijker experiment maar het werkt wel. Je moet je blaadje eventjes zo houden, hè (pakt het blaadje vast). En dan ga je aan de bovenkant blazen. En, totdat je dit effect krijgt, let op. Ik heb het natuurlijk veel geoefend, maar het lukt wel! (blaast) Kijk, bij Teuntje lukt het al aardig! Probeer eens even.
LEERLINGEN: (blazen)

LEERKRACHT: (houdt blad voor ventilator) Kijk, zie je wat er gebeurt? Wat gebeurt er?
LEERLING: Dat ding blijft omhoog staan.
LEERKRACHT: Dat ding blijft omhoog. Heel goed! Kijk, en nu laat ik hem los (haalt blad weg bij ventilator) en dan gaat hij weer slap worden.

LEERKRACHT: We hebben net zo´n experiment uitgevoerd want bij de vogels is dat ook zo en bij vliegtuigvleugels is het ook zo, kijk, aan de zijkant (wijst aan bij een modelvliegtuigje), hier dus, dat moet je dan even zo zien. De lucht hierzo (wijst aan op de tekening op het bord) die blaast er overheen, die stroomt, die heeft een langere weg. Kijk maar eens even, welke weg is langer, de bovenkant of de onderkant? (wijst aan op de tekening op het bord)

LEERKRACHT: Ieder doet en kan en mag zijn woordje doen, eh ja, kinderen moet zich natuurlijk veilig en eh, eh, ze moeten ook gevoel hebben dat ze een aandeel hebben en dat is eh, wat ik ook leuk vond om te zien.

Omschrijving

In dit tweede fragment van les 1 wordt verkend hoe het komt dat vogels kunnen vliegen. Er worden samen kleine proefjes uitgevoerd om zelf te ontdekken hoe een vliegtuig kan vliegen. De leerkracht laat de leerlingen allerlei ideeën rondom de vraag ‘Waarom kan een vliegtuig vliegen?’ opperen. Als je meer wilt weten over deze uitwisseling van ideeën, klik je hier.

Lesbeschrijving gehele lessenserie Vliegtuigjes

Kijkwijzer

1) Bij het verkennen van een onderwerp is het uitwisselen van ideeën belangrijk. Zie je hoe de leerkracht door zijn mimiek en enthousiaste aanmoedigingen de leerlingen stimuleert om verder na te denken: ‘Oké! Geweldig! Dus als het ware draagt de lucht , de lucht kan het vlakje gewoon beter dragen. Dat hebben jullie heel mooi gezegd.’ (1:35)

2) Zie je dat door de vraag van de leerkracht ‘Waarom kunnen die dingen wel vliegen?’ (0:38) de leerlingen uitgelokt worden om complexere taal te gaan gebruiken? Deze vraag vergt meer van het denkvermogen, maar ook van het taalvermogen van de leerlingen. Ze lokken het gebruik van cognitieve taalfuncties uit. Bij cognitieve taalfuncties wordt taal ingezet om denkprocessen uit te drukken. Luister eens naar de woorden die de leerlingen al gebruiken om denkprocessen (redenaties) op te bouwen?
‘…. doordat ze ….
‘… ook….. dan wij, want wij….’
‘…. doordat ……

3) De leerkracht geeft de leerlingen de ruimte om door te praten door luisterresponses te geven en geen antwoorden. Hij geeft een startvraag ‘Waarom zou een vliegtuig dan vliegen?’ (2:33) en laat de leerlingen vrij spreken. Hij geeft complimenten ‘heel goed’, herhaalt de laatste woorden van het kind ‘ook sneller…’. Op deze manier houdt hij zichzelf op de achtergrond.

Opdracht
Wissel uit:
a. Stel samen een lijstje op met criteria die jullie belangrijk vinden wat betreft het taalaanbod van leerkrachten. Kijk eventueel nog eens hier voor meer informatie.
b. Luister nog eens goed naar het taalaanbod van de leerkracht. Lees eventueel het transcript. Welke punten vind je sterk aan het taalaanbod van deze leerkracht en welke minder sterk? Geef concrete voorbeelden hoe je op sommige plaatsen het taalaanbod kunt verbeteren.

lesfasen